De Glanzende houtmier is een sterk glanzende, zwarte, vrij grote mier met een aangename citroenlucht. Kenmerkend voor de soort is dat het achterhoofd uitgehold is. De mier leeft op en rond bomen. Ze gebruiken vaak jarenlang hetzelfde geurspoor op de bast van de boom om naar boven te lopen. Het nest van de mier wordt in een boom uitgeknaagd en ook jarenlang gebruikt. De uitgeknaagde gangen worden met honingdauw (melk van luizen) besmeerd. De luizenmelk bevat suikers die voeding zijn voor een schimmel, Cladosporium myrmecophilum, die alleen voorkomt in de nesten van deze mier. De schimmel vormt een netwerk van schimmeldraden. Uiteindelijk drogen die op, waardoor de wanden van de gangen verharden en een soort gewapende betonconstructie vormen. De mieren eten niet van de schimmel, maar ze onderhouden die voor hun veiligheid en een stevig nest.
Het belangrijkste voedsel van de Glanzende houtmier is de al genoemde honingdauw. Dit zoete sapje dat luizen uitscheiden, halen ze bij schorsluizen waarmee de mier een symbiose heeft. Een symbiose is een langdurig samenleven van tenminste twee organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving voor tenminste één van de organismen gunstig of zelfs noodzakelijk is. De luizen worden in ‘ruil’ voor hun melk beschermd door de mieren. Veel soorten mieren ‘melken’ luizen. Dat levert vaak conflicten op tussen verschillende soorten mieren, maar die worden bijna altijd door de Glanzende houtmier gewonnen. Omdat Rode bosmieren alleen bij daglicht foerageren en Glanzende houtmieren ook in het donker, komen overdag weggejaagde Glanzende houtmieren ’s nachts gewoon terug naar ‘hun luizenboom’ en nemen het weer over.
Deze soort kent een wijde verspreiding binnen de Gelderse Poort, Meinerswijk, Rijnstrangen, Millingerwaard, Groenlanden en nog een paar plekken in de Ooijpolder. Maar het zijn slechts 27 waarnemingen van de soort in waarneming.nl binnen de Gelderse Poort. Wellicht wordt er dit soortenjaar ook meer naar mieren gekeken en krijgen we zo een beter beeld waar bepaalde soorten mieren zitten.
Auteur: Peter Hoppenbrouwers